Het dak van een kleuterschool stort in, met een enorme ravage tot gevolg. De tafeltjes, de stoeltjes, de speelhoek van de kinderen, alles wordt verpletterd. Alle geluk van de wereld dat het op een zondag gebeurde, zodat niet ook alle kinderen en begeleiders verpletterd werden. Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Wiens schuld was het, en wie is aansprakelijk?
Alle ogen waren in eerste instantie gericht op de aannemer. Zowel het hoofd van Bouw- en Woningtoezicht als een wethouder van de gemeente gaven in een televisie interview aan dat de schuld in eerste instantie bij de aannemer gezocht moest worden. De wethouder sprak zelfs al van een constructiefout die op de aannemer verhaald moest worden.
Naar aanleiding van deze gesprekken met de regionale omroep verscheen er in de regionale krant een artikel dat de instorting van het dak de schuld van de aannemer was. Dit artikel was geschreven op basis van de uitspraken van de wethouder van de gemeente. De instorting werd in zijn verklaring namelijk gelinkt aan een foutieve constructie waar de aannemer verantwoordelijk voor was.
Nooit ergens te snel conclusies aan verbinden, dat geldt voor alles en iedereen. De wethouder van deze gemeente heeft dat in deze situatie aan den lijve ondervonden. Hij en de gemeente bleken namelijk te snel geoordeeld te hebben. Na uitvoerig onderzoek, uitgevoerd door de Raad van Arbitrage van Bouwbedrijven in Nederland, bleek dat de constructiefout volledig toegeschreven diende te worden aan de opdrachtgeefster. De aannemer trof in geen enkel geval blaam.
Het eerder gepubliceerde artikel bleek dus niet op waarheid berust. De aannemer liet het er niet bij zitten en sleepte de wethouder en de gemeente voor het gerecht. De aannemer eiste een schadevergoeding voor de schade die hem toegebracht was. Zowel de rechtbank als het gerechtshof wezen de vordering echter af. De aannemer was dusdanig zeker van zijn zaak dat hij het er opnieuw niet bij liet zitten. Hij tekende cassatie aan de bij de Hoge Raad.
De spagaat waar het gerechtshof en de Hoge Raad inzitten is de vraag wanneer de gemeente aansprakelijk is voor de uitspraken en gedragingen van zijn of haar wethouder. Volgens het gerechtshof is dat alleen zo als de wethouder volgens de Gemeentewet ook als orgaan van de gemeente wordt erkend. De Hoge Raad stelde echter dat de gedragingen van een wethouder ook een onrechtmatige daad van de gemeente kunnen opleveren, wanneer die gedragingen in het maatschappelijk verkeer als gedragingen van de gemeente kunnen worden beschouwd. In dit geval sprak de wethouder van onderwijs over de aansprakelijkheid bij de ineenstorting van een kleuterschool. Daarom besloot de Hoge Raad de aannemer in het gelijk te stellen.
Opmerkelijk is dat in het verleden niet vaak dergelijke uitspraken zijn gedaan. Door de uitspraak van de Hoge Raad ontstaat er een nieuw precedent. De wethouder is wettelijk gezien deel onderdeel van de rechtspersoon (de gemeente, red.) maar is het aanneembaar dat het publiek dergelijke uitspraken ziet als uitspraken van de gemeente? Het antwoord is volgens de Hoge Raad, ja! De uitspraken van de wethouder vertegenwoordigen in deze situatie dus de gemeente. Met deze ontwikkelingen zullen wethouders en ministers in het vervolg beter opletten wat ze zeggen.