Een facilitair medewerker komt tijdens zijn werk ten val en breekt onverhoopt zijn stuitje. Omdat de medewerker vindt dat zijn werkgever tekort is gekomen in het re-integratietraject, besloot hij om via de kantonrechter een billijke vergoeding af te dwingen. Wat besluit de rechter en hoe zit het precies in elkaar?
Laten we beginnen bij het begin. Voordat de werknemer ten val kwam, was er sprake van een onberispelijk dienstverband. Er werden groeiplannen richting een hogere functie besproken en beide partijen waren tevreden over elkaar. Na de val veranderde dit plotseling. De werkgever heeft de rapporten van het UWV, waarin staat dat de werknemer niet kan re-integreren, naast zich neergelegd.
Door het negeren van het deskundigenoordeel van het UWV is de druk op de werknemer onnodig toegenomen. De man was fysiek niet in staat om te werken en naar zijn bezwaren werd niet geluisterd. Daarnaast heeft de werkgever tot drie maal toe de loonbetaling stopgezet. Dat dit leidde tot onvrede en frustratie bij de werknemer spreekt voor zich.
Als gevolg van de constante druk en het niet luisteren naar de bezwaren van de werknemer heeft hij (psychische) klachten gekregen. Dit resulteerde in een verlenging van de arbeidsongeschiktheid. Alles in acht genomen vindt het hof dat de werkgever ernstig en verwijtbaar heeft gehandeld in de twee jaren van ziekte.
Gezien het onberispelijke dienstverband leek het niet voor de hand te liggen dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn zou worden beëindigd. Het hof gaat uit van een periode van drie jaar wat betreft de verwachte arbeidsduur.
Het hof komt tot de conclusie dat het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever de oorzaak is voor het opzeggen van de arbeidsoverkomst. Er is dus sprake van een causaal verband tussen het handelen en de opzegging. Hiermee heeft de werknemer recht op een billijke schadevergoeding.
Gezien de manier waarop de werkgever met de werknemer is omgegaan tijdens het re-integratietraject wordt de transitievergoeding niet in minder gebracht op de billijke vergoeding. Alles bij elkaar optellend vindt het hof dat de werknemer recht heeft op een vergoeding van afgerond € 71.000,-.