Het tatoeagebeleid van een publiek vervoersbedrijf houdt in dat de controleurs geen voor het publiek zichtbare tatoeages mogen dragen wanneer zij hun werk in uniform verrichten. Eventuele tatoeages dienen bedekt te worden. De vakorganisatie wil dat dit beleid van tafel gaat. Wat beslist de rechter hierover?
Een werknemer van een publiek vervoersbedrijf heeft tatoeages maar mag deze van zijn werkgever niet zichtbaar tonen. Hij is het er niet mee eens en stelt dat dit beleid van tafel geveegd dient te worden. Hij vindt namelijk dat hij zelf mag beslissen wat hij met zijn lijf doet. Volgens hem is de weerstand tegen tatoeages volkomen achterhaald.
Het publieke vervoersbedrijf is van mening dat haar medewerkers “zich tijdens de dienstuitvoering in uniform dient te onthouden van uitingen en/of versieringen die afbreuk (kunnen) doen aan het gezag dat hij of zij dient uit te stralen. Een BOA-OV dient in het belang van het gezag dat hij vertegenwoordigt, zijn eigen veiligheid en neutraliteit bij het uitoefenen van zijn functie in acht te nemen en in het contact met de reiziger een gezag uitstralende, neutrale en veilige houding aan te nemen. Het is ieders eigen verantwoordelijkheid om te zorgen dat bij het uitvoeren van de dienst in uniform kenmerken zoals tatoeages en andere lichaamsversieringen niet zichtbaar zijn voor de reizigers en/of klanten.”
Het is aan de werkgever om aan te tonen dat dit beleid om zichtbare tatoeages te verbieden binnen zijn instructierecht valt en daarom passend en proportioneel is.
De rechter is van mening dat de werkgever met goede argumenten komt om het beleid te ondersteunen en daarmee juridisch te rechtvaardigen. Toch is het hof van mening dat wanneer de politie en marechaussee, die toch ook gezagdragers zijn, hier een beleid voor kunnen uitvoeren, de werkgever dat ook moet kunnen. Het huidige tatoeagebeleid van de publieke vervoerder wordt hiermee van tafel geveegd.